Hof van beroep bevestigt veroordelingen in zaak van verdrinking op de Gentse Feesten
Het hof van beroep Gent heeft twee beklaagden veroordeeld wegens onopzettelijke doding en het weigeren van hulp aan een persoon in nood De tweede beklaagde - die ook werd veroordeeld voor opzettelijke slagen met de dood tot gevolg - had na afloop van de Gentse Feesten een man over de reling van een brug in het water gegooid. Beide beklaagden boden nadien geen enkele hulp, ook al zagen ze het slachtoffer verdrinken. Het hof van beroep bevestigt hiermee de veroordelingen die door de correctionele rechtbank van eerste aanleg waren uitgesproken. Een deel van de effectieve gevangenisstraf werd wel omgezet in een proeftijd voor een termijn van vijf jaar.
Feiten
In de ochtend van 17juli 2022 kreeg de Gentse politie een oproep dat een man in het water was gegooid ter hoogte van het kruispunt van de Ferdinand Lousbergskaai met de Kasteellaan. Om 8.32 uur trof een duiker van de hulpdiensten een persoon aan in het water. Ondanks reanimatiepogingen bevestigde de MUG-arts om 8.43 uur het overlijden van het slachtoffer.
Op basis van getuigenverhoren, camerabeelden en een politiecontrole eerder die ochtend van een voertuig met Nederlandse nummerplaat kon een eerste beklaagde met Nederlandse nationaliteit worden geïdentificeerd. Op 18 juli 2022 begaven enkele politieagenten zich naar hun collega’s in Breda, waar de eerste beklaagde zich inmiddels was komen aanbieden. Tijdens zijn verhoor werd ook de identiteit van de tweede beklaagde bekend. Die bleek reeds bij de politie gekend te zijn voor diverse geweldsdelicten.
Onderzoek
Het onderzoek bestond uit de verhoren van beide beklaagden, getuigenverhoren en analyse van verschillende camerabeelden. Hieruit kwamen volgende conclusies naar voren:
-
De twee beklaagden en het slachtoffer hadden elkaar nooit eerder ontmoet. Ze kwamen elkaar op de ochtend van 17 juli 2022 tegen ter hoogte van het Sint Annaplein in Gent. Het slachtoffer sprak de twee beklaagden aan. Terwijl het slachtoffer en de tweede beklaagde in een ‘speelse sfeer’ bleven praten, ging de eerste beklaagde een eindje voorop wandelen.
-
Op de brug ter hoogte van de hoek Kasteellaan Lousbergskaai heeft het slachtoffer als eerste geprobeerd om de tweede beklaagde op te tillen. Enkele seconden later tilde de tweede beklaagde het slachtoffer over de reling , waardoor die laatste in het water viel. Hoewel het slachtoffer de reling van de brug vastgreep, werd hij door de tweede beklaagde verder over de reling geduwd. Als gevolg hiervan belandde het slachtoffer in het water.
-
Beide beklaagden zagen duidelijk dat het slachtoffer er niet in slaagde om boven water te blijven. Ondanks het feit dat het slachtoffer aan het verdrinken was, hebben beide beklaagden geen hulp geboden of ingeroepen , maar zijn ze weggelopen.
Veroordeling door correctionele rechtbank Gent
In een vonnis van 2 december 2024 verklaarde de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent de beide beklaagden schuldig aan onopzettelijke doding en het weigeren van hulp (met de kwetsbare toestand van het slachtoffer als verzwarende omstandigheid). De tweede beklaagde werd tevens veroordeeld wegens opzettelijke slagen met de dood tot gevolg.
De rechtbank veroordeelde de eerste beklaagde tot een gevangenisstraf van 2 jaar en een geldboete van 400 euro. De tweede beklaagde werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar.
Beide beklaagden moesten samen ook een totale schadevergoeding van 50.900 euro en een rechtsplegingvergoeding van 7.350 euro betalen aan diverse burgerlijke partijen.
Zowel beide beklaagden als het openbaar ministerie en enkele burgerlijke partijen gingen tegen dit vonnis in beroep. Beide beklaagden gingen in beroep tegen de opgelegde strafmaat, maar de eerste beklaagde ging bijkomend in beroep tegen zijn veroordeling voor onopzettelijke doding.
Beoordeling hof van beroep
Net als de rechtbank in eerste aanleg achtte het hof van beroep de tenlastelegging ‘onopzettelijke doding’ tegen de eerste beklaagde bewezen.
Hierbij hield het hof rekening met volgende elementen:
- De eerste beklaagde verklaarde dat vanuit zijn oogpunt de feiten onvoorzienbaar waren, wat bij hem leidde tot een toestand van “totale verwarring”.
-
Dit standpunt kon door het hof niet aangenomen worden. De camerabeelden tonen duidelijk aan dat de eerste beklaagde op een vijftal meter stond toe te kijken tijdens de schermutseling tussen de tweede beklaagde en het slachtoffer, en dit tot en met het moment waarop het slachtoffer in het water werd geworpen.
- Ook indien aangenomen wordt dat de eerste beklaagde niet op voorhand kon weten dat de tweede beklaagde het slachtoffer in het water zou gooien, valt niet in te zien waarom dit – naar de feiten toe – zeer eenvoudig gebeuren een “totale verwarring” zou hebben veroorzaakt.
- Uit de camerabeelden blijkt ook dat het slachtoffer zichtbaar onder invloed was. Zelfs in de veronderstelling dat het in het water werpen als een soort “grap” was bedoeld, zou in die omstandigheden ieder normaal vooruitziend en zorgvuldig persoon veiligheidshalve ter plaatse gebleven zijn om te controleren of het slachtoffer niet in moeilijkheden verkeerde. Het is dit nalaten dat het gebrek aan voorzorg en voorzichtigheid uitmaakt, als gevolg waarvan de onopzettelijke doding tegenover de eerste beklaagde bewezen is.
-
Nadat de eerste beklaagde ongeveer een halve minuut later op zijn stappen terugkeerde en samen met de tweede beklaagde aan de reling langs het water stond te kijken, verzuimde hij om hulp te verlenen. Nochtans had hij het groot gevaar waarin het slachtoffer verkeerde toen onmiskenbaar vastgesteld. Om deze reden is ook de tenlastelegging ‘weigering hulpverlening’ bewezen (een tenlastelegging die door de eerste beklaagde ook niet werd betwist).
-
Volgens het hof van beroep is er wel degelijk een oorzakelijk verband tussen het gebrek aan voorzorg en voorzichtigheid van de eerste beklaagde en het overlijden van het slachtoffer. Als hij niet was weggelopen, maar veiligheidshalve ter plaatse was gebleven, had de eerste beklaagde meteen gezien dat het slachtoffer niet kon zwemmen en in zware moeilijkheden verkeerde. Het was toen geenszins te laat om het slachtoffer op een relatief eenvoudige manier te helpen – even verderop bevond zich overigens een reddingsboei – of om de hulp van voorbijgangers in te roepen.
Beoordeling strafmaat
Beide beklaagden gingen ook in beroep tegen de opgelegde strafmaat. Bij de beoordeling hiervan baseerde het hof zich op volgende elementen:
- De eerste beklaagde is mee verantwoordelijk voor het overlijden van het slachtoffer. Anderzijds hield het hof rekening met zijn gunstig strafverleden, en met de omstandigheid dat hij niet aan de basis lag van gans het gebeuren en dat hij het dramatisch gevolg daarvan ook niet heeft gewild. Hij meldde zich zelf aan bij de Nederlandse politie, en is ondertussen ook tot het besef gekomen van het verwerpelijk karakter van zijn handelen.
-
Nog veel meer dan de eerste beklaagde rustte op de tweede beklaagde de morele plicht om het slachtoffer ter hulp te schieten, aangezien hij diegene was die hem in het water had geworpen. De tweede beklaagde is deze plicht op een laffe en immorele wijze ontvlucht, als gevolg waarvan het slachtoffer is verdronken.
-
Anderzijds houdt het hof rekening met het feit dat een kortstondige en spontane idiotie aan de basis lag van de dramatische feiten. Hierbij blijkt niet dat er sprake was van brute en zuivere agressie vanwege de tweede beklaagde (waarbij bijvoorbeeld vuistslagen of schoppen zouden zijn toegediend). In die omstandigheden kan het effectief gedeelte van de gevangenisstraf worden beperkt.
Strafmaat
Het hof van beroep Gent heeft de eerste beklaagde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar, waarvan 23 maanden met uitstel van tenuitvoerlegging (gedurende een termijn van 5 jaar).
De tweede beklaagde werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar, waarvan 2 jaar met uitstel van tenuitvoerlegging (gedurende een termijn van 5 jaar).
Het eerste vonnis werd bevestigd wat betreft de vorderingen van de burgerlijke partijen.